Tag archieven: Staatsbosbeheer

De nieuwe zoogdieratlas van de Biesbosch

Dirk Fey bij zijn huis op Polder De Dood. (foto: Jacques van der Neut)

In de ‘oude’ Biesbosch was zoogdieronderzoek geen gemakkelijke opgave. Werd daar toen iets aan gedaan? Dirk Fey, oud-boswachter van Staatsbosbeheer, woonde vanaf maart 1965 tot aan zijn pensionering op Polder De Dood en verrichtte op het gebied van zoogdieronderzoek pionierswerk.

Grillig
“Door de grote getijdenverschillen was de Biesbosch in die tijd een grillig gebied. Over het voorkomen van zoogdieren was dan ook nauwelijks iets bekend. Op een gegeven ogenblik kwam die wens wel om waarnemingen van zoogdieren te gaan verzamelen.” Er waren nog niet van die mooie spullen zoals ze die tegenwoordig gebruiken. Wat gebruikte Fey toen bij zijn onderzoek? “Bij mij op zolder stond een grote wasmand propvol met van die ouderwetse, houten muizenvallen met een klem. Als je toen iets ving, was het gelijk dood.” Op een gegeven ogenblik hoorde Fey, dat er in de Biesbosch geen woelratten zouden voorkomen. “Uit Boskoop kreeg ik een toen een paar speciale fuikjes, waarmee boomkwekers woelratten vingen. Ik zette die dingen toen met laag tij in de Biesbosch en met hoog water verdwenen ze onder water. In die fuiken vond ik naderhand dode woelratten, die heel simpel verzopen toen het water weer op kwam. Het bewijs was dus geleverd, woelratten kwamen er wel degelijk voor.” Net zoals dat tegenwoordig in de Biesbosch gaat, werd er ook regelmatig rondgevaren met medewerkers van universiteiten en andere onderzoeksinstituten. Smartphones en internet bestonden niet. Fey had wel de beschikking over een diensttelefoon. “Ja, dat klopt. Ik maakte toen afspraken over tijdstippen waarbij ik onderzoekers op de Bloemplaat oppikte. Dan lag ik daar met de boot en in geen velden of wegen waren die mensen te bekennen. Intussen zakte echter het water en moest ik terug naar De Dood om een roeiboot te halen en tegen die tijd dat je dan weer terug was, waren die lui er nog niet. Ik heb daar uren liggen wachten. Afspraken maken in die dagen was, met het oog op het tij, soms een doffe ellende.”

In 1971 verschenen de eerste reeën in de Biesbosch. (foto; Jacques van der Neut)

De Dood
Fey woonde op De Dood en was omgeven door water en dus afhankelijk van zijn dienstboot. “Op een dag had ik een man uit Texel op bezoek. Tijdens een vaartocht in het Buitenkooigat zag hij plotseling een rob. Toen ik ook keek zag ik een kop van een gewone zeehond als een bal in het water drijven en weer verdwijnen. In de volgende jaren zag ik ze niet meer, totdat er in 2002 weer een gewone zeehond in de Biesbosch opdook. Meer naar zee toe, op het Hollandsch Diep en het Haringvliet, was de kans op zeehonden in die dagen groter.” Fey vertelt verder over de jaren zestig, toen er nog een premie voor een dode zeehond werd uitgeloofd. Sommige gemeenten beschikten over een zeehondenbestrijder. Na het grotendeels wegvallen van het getij in 1970, werd de Biesbosch voor zoogdieren veel toegankelijker. Zo kwam ook de eerste muskusrat en in 1971 volgden de allereerste reeën, waarna ook de beverrat en de vos het gebied ontdekten. “Vroeger wemelde het van de bruine ratten. In de zomer trokken die het hele gebied door en ’s winters zochten zij de beschutting van boerderijen en keten op. Zeker als je kippen hield” besluit Fey.

Wildcamera’s
Bruine ratten komen nog steeds veel voor in de Biesbosch. De dieren staan menigmaal op door zogenaamde wildcamera’s vervaardigde beelden. Bij het huidige onderzoek naar zoogdieren vervullen deze apparaten een belangrijke rol. Ze worden in het terrein op, voor zoogdieren, interessante locaties geplaatst zoals bij burchten, holen, wissels, prenten, uitwerpselen, vraatsporen en eetplekken. Zowel door beweging als lichaamswarmte zetten deze camera’s zich automatisch in werking. De camera’s kunnen zowel fotograferen als filmen en slaan de gemaakte opnamen op een geheugenkaartje op. In de Biesbosch zijn met twaalf wildcamera’s diverse soorten in beeld gebracht. Dankzij de inzet van deze vernuftige instrumenten is er veel informatie verzameld over het voorkomen van een bepaald zoogdier en over het gedrag. Zo is bijvoorbeeld de komst van de boommarter in het gebied vastgesteld. Naast wildcamera’s, beschikken onderzoekers tegenwoordig ook over batdetectors; onmisbare attributen bij het onderzoek naar vleermuizen. De vliegende zoogdieren brengen ultrasone geluiden voort en met de echo daarvan krijgen ze een geluidsbeeld van de omgeving. Wij kunnen die hoge geluiden met het blote oor niet of nauwelijks horen, maar een vleermuisdetector is dan een uiterst handig hulpmiddel. Zo’n instrument zet namelijk het ultrasone geluid om in een, goed hoorbare reeks van droge, klikkende geluiden. Alle vleermuissoorten zijn verschillend. Ze wijken af in formaat, in bouw en in voedselkeuze. De geluiden van al die soorten zijn dus ook verschillend. Voor een geoefend oor zijn al die verschillende geluiden met een batdetector uit elkaar te houden. 

Vers van de pers
In 2001 bracht de Stichting Natuur- en Vogelwacht Biesbosch voor het eerst een zoogdieratlas uit, die vooral was gericht op het Eiland van Dordrecht. De nieuwe zoogdieratlas bestrijkt de gehele Biesbosch. Het boek is opgebouwd uit een aantal inleidende hoodstukken, over het ontstaan van de Biesbosch, de landschappelijke kwaliteiten van het gebied en de functie ervan voor zoogdieren. De belangrijkste hoofdstukken vormen de soortbeschrijvingen met verspreidingskaarten. Van elke beschreven soort is minimaal een foto opgenomen, met een verspreidingskaart. De zoogdieratlas is verkrijgbaar via de reguliere boekhandel of Uitgeverij Strix in Dordrecht, ISBN 9789078869641 en kost 24,95 euro.

Dertig jaar bevers in de Biesbosch

Vanaf eind oktober 1988 tot en met 1991 zette Staatsbosbeheer 42 bevers in de Biesbosch uit. Om bevers uit te zetten, moet je ze echter eerst hebben! Een reis terug in de tijd. Naar de Berlijnse Muur, de indringende lucht van bruinkool en de Trabant.

Zalk
Ooit was de Europese bever (Castor fiber) wijdverspreid in Europa en Azië, maar in de negentiende eeuw en soms al eerder, verdween de bever door overbejaging grotendeels van het toneel. In 1826 werd de laatste bever in Nederland doodgeslagen aan de IJssel bij Zalk. Al vanaf 1920 werden hier en daar pogingen ondernomen om bevers te herintroduceren, aanvankelijk ten behoeve van de jacht, maar recent ook om de ecologische rol van de bever te herstellen. We beschouwen de bever als een landschapsvormende soort: het dier is als geen ander in staat door dammenbouw en selectieve vraat zijn omgeving ingrijpend te veranderen en aan zijn eisen aan te passen. De discussie om de bever terug te brengen naar Nederland begint in de jaren 60. In 1983 concludeert men dat de bever een inheemse ‘sleutel’ soort is en dat Nederland voor herintroductie in aanmerking komt. De Biesbosch rolt als eerste uitzetgebied uit de bus, omdat dit terrein groot genoeg is om een behoorlijke populatie te kunnen herbergen. Na het nodige politieke geharrewar gaat het licht op groen en de eerste lichting bevers kan komen. De eerste uitzetting gebeurt in eind oktober 1988 door minister Gerrit Braks, van het voormalige ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de tweede uitzetting zijn er wederom bevers ‘besteld’ bij het Staatlicher Forstwirtschaftsbetrieb Dübener Heide in Tornau, zo’n 30 kilometer ten noorden van Leipzig. Een delegatie van het Wereldnatuurfonds, Natuur- en Recreatieschap De Merwelanden  en Staatsbosbeheer gaat de bevers bij het Oostduitse bosbouwbedrijf ophalen. Het is een roerige tijd; de Berlijnse Muur ‘wankelt’ enigszins. De hervormingspolitiek van Michail Gorbatsjov over glasnost en perestrojka viert immers hoogtij. Op onze rit worden we vergezeld door een cameraploeg, die zeker belangstelling heeft voor het reilen en zeilen van ‘onze’ bevers, maar tienduizenden mensen die in Leipzig protesteren tegen Erich Honecker zijn in journalistieke zin, minstens zo interessant…

Beverdammen
Na een lange autorit komen we aan bij de Berlijnse Muur. Beambten met imposante petten nemen onze paspoorten in en de paperassen verdwijnen op een soort lopende band. We worden omringd door zoeklichten, bemande uitkijkposten en veel prikkeldraad. Met op stokken gemonteerde spiegels controleert de grensbewaking de onderkant van onze auto’s. Na de controles vervolgen we onze tocht en rijden over verlaten, pikdonkere wegen naar het bosbouwbedrijf. De komende dagen worden we door de Oostduitse collega’s rondgeleid, waarbij gigantische beverdammen worden bekeken. ’s Avonds zijn we in de weer met het vangen van bevers. We liggen vlak naast een traag stromende beek. De prachtig schijnende maan werpt lange, bizarre schaduwen over het mistige weidelandschap. Dan flitst er plotseling een zaklantaarn aan. Iedereen holt naar de plek, waar de zojuist gevangen bever op het droge is gesjord. Het net zit strak om het druipende zoogdier. Als het dier en de netten in de aanhanger van de Trabant zijn opgeborgen pellen we ons uit de verschillende lagen kleding. Ruim een uur later zitten we aan een overdadig gedekte tafel met worst en Schnapps.

Voor de uitzetting in 1989 worden de bevers vervoerd in degelijke, houten kisten. (foto: Jacques van der Neut)

Houten kisten
Aangezien het aantal gevangen dieren is bereikt, sluiten we ons verblijf af met het verzendklaar maken van de bevers. Ieder dier krijgt een oormerk en in de vliezen van de achterpoten wordt met een tang een nummer getatoeërd. Alle bevers zijn op deze manier dus individueel herkenbaar. Na het sexen worden ze gewogen. Sommige exemplaren zijn zwaarder dan het apparaat kan aangeven: meer dan 25 kilo! We bezichtigen tevens de locatie waar de gevangen bevers tijdelijk worden gehuisvest. Het opvangcentrum bestaat uit meerdere stalen compartimenten, die achter elkaar staan geplaatst in een beek. Iedere ruimte is voorzien van een luik, waardoor de bevers kunnen worden geïnspecteerd of gevoerd. Tijdens de twaalf uur durende rit naar Nederland vervoeren we de bevers in degelijke, houten kisten. De binnenkant is voorzien van dun plaatstaal. In totaal hebben we zestien bevers: twee zijn er bestemd voor het Natuurpark Lelystad en veertien voor de Brabantse Biesbosch. In het nachtelijk duister sjouwen we de kisten vanuit de vrachtauto naar de wachtende ponton aan de Bloemplaat. Na een korte vaartocht laden we de kisten weer uit en krijgen de bevers voorlopig onderdak in de biokeet op polder De Dood. Twee dieren houden we apart voor de uitzetting en de rest krijgt later in alle rust de vrijheid. Bij de uitzetting komt er op het logistieke vlak wel het een en ander om de hoek kijken. Meer dan honderd genodigden zijn getuige van de uitzetting door Prins Bernhard op de Rietplaat en natuurlijk is er een overweldigende toeloop van de pers. Die avond komt het item ruimschoots aanbod bij diverse omroepen. Nederland weet dat er na een afwezigheid van 163 jaar weer iets meer bevers in ons land huizen.

Grootste knaagdier
De wetenschappelijke naam voor de bever luidt Castor fiber; bijna net zo zwaarwichtig als het dier zelf. Zo’n volwassen knager weegt namelijk tussen de 25 en de 30 kilo en meet van kop tot en met de platte staart, ongeveer 1.25 meter. Geen kleintje dus, die bever. Dergelijke afmetingen bestempelen het beest met gemak tot grootste knaagdier van Europa. De paartijd vindt plaats in januari/februari, gevolgd door een draagtijd van drie maanden. Een worp bestaat uit normaliter uit drie jongen, maar meer is ook mogelijk. Met drie jaar is een bever volwassen.